|
|
|||||||||
|
Alleen naar Groenland. |
||
|
Dit verslag door dr. C. den Hartoogh is eerder gepubliceerd in "Zeilsport" maart 1976.
Om een redelijk zeezeiler te worden is het eigenlijk niet helemaal voldoende
's zomers een reisje naar Engeland of naar de Oostzee te maken. Men dient af en
toe moeilijke trajecten te kiezen, met niet te grote bemanningen, en de
tegenslagen op zo'n reis als noodzakelijke training en opvoeding te accepteren.
Op grond van deze overwegingen werd het idee geboren van een zeilreis naar
Groenland. Men verdenke mij niet van masochistische neigingen, ieder die mij
goed kent weet wel beter. Toen ik een jaar later wou vertrekken, waren in juli alle voor mij
bereikbare Groenlandse havens nog bezet met zwaar pakijs, zodat het bij een reis
naar IJsland moest blijven. Maar het jaar daarop moest het er toch van komen.
Het idee om naar de Poolzee te zeilen wil helaas bij mijn trouwe stuurvrouwe
niet erg tot leven komen. Ze ziet het niet zo goed zitten, zeggen ze
tegenwoordig. Vooral als ik haar eerlijk vertel, dat de heenreis tegen krachtige
en vaak stormachtige winden moet worden opgekruist, dat voorbij Kaap Vaarwel 40%
van de tijd mist verwacht kan worden en dat wij ons de schone kunst van de
navigatie in het ijs zullen moeten aanleren, besluit zij leer terecht dat dit
wel wat teveel gevraagd is van een grootmoeder en moet ik alleen vertrekken.
Niet gezellig, maar wel leerzaam. Noordelijk van Frederickhab, aan de westkust van Groenland, is het 's zomers
meestal mogelijk het pakijs te omzeilen. Men heeft dan alleen met ijsbergen te
maken, die stuk voor stuk vermeden kunnen worden. De generale koers vanuit
Holland wordt dan 500 mijl NW. tot de 6Oe breedtegraad, daarna 1300 mijl W. tot
Kaap Vaarwel en tenslotte weer 300 NW naar Godthab.
In de nu komende weken passeert een eindeloos lijkende reeks depressies van
west naar oost, vele malen met storm, zodat het heel moeilijk blijft. In het
centrum van zo'n depressie is het soms enkele uren rustig, afgezien van de hoge
zeegang, maar het loont nooit de moeite om uit te reven. In de 3e week werken we
weer een storm af met windkracht 10, maar afgezien van kleinigheden blijft alles
in tact. Het wordt wel behoorlijk koud, in de kajuit 6 C. en aan dek nog wat
lager. De eenzaamheid en het ontbreken van menselijk contact is saai, maar
brengt geen merkbare geestelijke aftakeling teweeg. Ais ik echter op een zondag
voor het eerst via een Groenlandse zender een Eskimo dominee een preek hoor
afsteken, doet dit toch prettig aan, al zijn de enige verstaanbare woorden Jezus
Christus en Amen. Op woensdag 5 juli zijn over S.B. op 60 mijl afstand de scherpe, met ijs
bedekte bergtoppen van Kaap Vaarwel in zicht. Via Radio Christiansound zend ik
een radiogram naar huis dat alles wel is, en begin naar ijsbergen uit te kijken.
Jammer genoeg waaien in Straat Davis krachtige noorden winden en moet ik dus op
blijven kloppen maar het zicht is, als het tenminste niet regent of hagelt, bij
deze windrichting heel behoorlijk en als na enkele dagen talrijke ijsbergen in
zicht komen ontstaan hierdoor geen moeilijke situaties. Zo'n ijsberg maakt op de
nietige mens een heel bijzondere indruk. De ontzaglijke ijsmassa heeft iets
onverzettelijks, het is een symbool van stille, maar meedogenloze kracht, in
staat tot achteloze vernietiging, maar ook een schouwspel van bovenaardse pracht,
in talloze schakeringen van lichtblauwe en zachtgroene tinten. Ik omzeil ze
allemaal op veilige afstand, want de donderende branding aan hun loefzijden
boezemt diep ontzag in. Op de breedte van Frederickshab vraag ik over de radio aan het plaatselijke
station of er pakijs voor de kust ligt. De zeer behulpzame radio-officier
informeert hiernaar bij de kustwacht en roept me een half uur later weer op om
te melden, dat er geen pakijs van betekenis voor de wal ligt, alleen ijsbergen,
zodat het goed mogelijk is de fjord aan te lopen. Dit is toch weer niet zo
eenvoudig. Voor de hoge, bergachtige kusten van Groenland liggen uitgebreide
krikkemikken van grote en kleine rotseilanden, vele daarvan bij vloed net onder
water. Bovendien belemmeren ijsbergen vaak het zicht op belangrijke
verkenningspunten op de wal. Maar het lukt allemaal voorspoedig en op woensdag
12 juli, na 31 dagen onafgebroken zeilen, 's nachts om 1 uur, maak ik vast naast
een houten viskottertje, hierbij vlot geholpen door 4 eskimomeisjes, die zich
kennelijk lopen te vervelen. Na op het radiostation mijn dank te hebben betuigd
voor de prettige hulp probeer ik te slapen, maar het lukt niet, alles is veel te
stil. 's Ochtends komt een Deense ingenieur aan boord, een alleraardigste kerel,
die allerlei huiselijke problemen, zoals de behandeling van de vuile was en het
organiseren van een sauna spelenderwijs oplost en mij uitnodigt voor de lunch.
In zijn zeer gerieflijke bungalow gezeten, hoor ik over de Groenlandse radio al
een heel verhaal over mijn eigen reis. Blijkbaar al door mijn gastheer aan de
nieuwsdienst doorgegeven. Frederichshab is, met zijn 2000 inwoners, een voor Groenlandse begrippen
grote nederzetting, alleen bereikbaar over zee of met een helikopter als de
weersomstandigheden dit toelaten. Er is ook een ziekenhuisje, de collega die dit,
samen met zijn echtgenote gaande houdt leidt mij rond en vertelt een en ander
over zijn voornaamste problemen: tuberculose, geslachtsziekten en alcoholisme.
De Groenlanders hier zijn in het algemeen van gemengd Scandinavisch Eskimobloed.
Voor zover ze werken gaan ze ter visserij of op jacht, maar er is onvoldoende
werkgelegenheid voor de in de laatste jaren sterk toegenomen bevolking. De
Deense regering probeert hier iets tegen te doen door visverwerkende industrieën te stichten. Verder werkt de plaatselijke medicus intensief met de 'pil', d.w.z.
met de prikpil, want voor de gebruikelijke anticonceptie pil is de bevolking
minder geschikt. De natuur rondom Frederickshab is groots en indrukwekkend, de rotsen steil
en kaal, maar overal ijs en sneeuw op de beschaduwde plaatsen. Het dorp is,
oppervlakkig gezien, heel schilderachtig met zijn houten huisjes, maar het
milieu wordt ook hier al aangetast door de plastic en andere resten van de
welvaart.
Na 14 dagen voortreffelijk zeilen, ruim aan de wind en meestal onder vol
tuig met etmalen van soms meer dan 170 mijl, komen bij de Schotse kust de eerste
trawlers in zicht. Helaas wordt op de Noordzee het zicht steeds slechter en de
laatste 2 dagen voor Edinborough, waar mijn vrouw aan boord zal komen, varen we
door een dikke mist. Er is maar weinig wind, zodat de stuurvaan niet betrouwbaar
is en er gestuurd moet worden. In de nacht van 30 juli kan Senta in Granton
Harbour, de jacht- en visserijhaven van Edinborough worden vastgemaakt. De
laatste uren is het nog extra opletten voor de vele vrachtschepen, die in de
Firth of Forth liggen te wachten op het einde van de havenstakingen. Na enkele uren diepe slaap word ik wakker door voetstappen aan dek. Dat moet
de Immigration-officer zijn, denk ik, vast een klein ventje, de voetstappen
klinken zo licht. Tot mijn grote verrassing komt echter mijn goede vrouw de
kajuitstrap af. Zij is de vorige dag al aangekomen en heeft gelogeerd bij een
van de leden van de Royal Forth Yachtclub, een instituut waaraan wij beiden
reeds heel prettige herinneringen hebben. Na 3 dagen passagieren en schoonschip
maken vertrekken we samen naar Holland en lopen 3 dagen later 's ochtends vroeg
het Westgat van Den Helder binnen. Na nog wat oude haventjes van het IJsselmeer
te hebben aangedaan voelen we ons weer geheel geschikt om samen de praktijk in
Broek in Waterland weer op de schouders te nemen.
|